22 april, 2025
Haat is een deugd.

“Dat gelijkstellen van goed en kwaad, van mooi en lelijk, die onbenullige zachtzinnigheid, die wijdverbreide zalverigheid, is een van de plagen van onze tijd. Haat is een deugd!”
— Gustave Flaubert, brief aan Prinses Mathilde, 1871
Ik weet hoe haat voelt. Niet als explosieve woede. Niet als theater. Maar als iets wat zich diep en stil genesteld heeft in mijn lijf. Verstild. Sluimerend. Onwrikbaar.
Ik haat mijn dader.
Niet uit bitterheid. Niet omdat ik mijn leven wil wijden aan wat hij mij heeft afgenomen. Maar omdat die haat ergens terecht is. Het is een grens. Een erkenning. Een ankerpunt in een geschiedenis die niet verzacht hoeft te worden om bestaansrecht te hebben.
Flauberts woorden – “Haat is een deugd!” – raken iets wat ik in mijn botten voel: het voortdurende streven naar gelijkheid tussen licht en donker, tussen dader en slachtoffer, tussen “iedereen zijn eigen waarheid” – het doet geweld aan de rauwe werkelijkheid. Niet alles is gelijk. Niet alles hoeft vergeven.
In het systemisch werk zie ik wat er gebeurt als haat en pijn geen plek mogen hebben. Als ze worden weggemoffeld onder spiritualiteit, therapietaal of sociale wenselijkheid. Maar wat we wegstoppen, blijft zich bewegen. Vaak onbewust. Vaak in volgende generaties.
Ik werk graag op die stille plek. Waar de haat geen verzet meer is, maar aanwezigheid. Waar pijn niet genezen hoeft, maar erkend wordt. Daar waar alles wat niet mocht bestaan, eindelijk mag opstaan.
Verstilde haat is geen zwaard. Het is een grenspaal. Het zegt: Tot hier. Niet verder. En het zegt dat niet alleen namens mij. Soms draagt het generaties. Soms komt het voort uit onrecht dat zo oud is dat niemand het nog uitspreekt. Behalve het lichaam.
In opstellingen zie ik vaak hoe mensen weg willen van die plek. Liever naar liefde, verbinding, vergeving. En ja, die kunnen ontstaan — maar alleen als het systeem eerst durft te kijken naar de haat. Naar de uitgesloten dader. Naar de pijn van het slachtoffer die nooit gezien is.
Soms is het mijn kracht in het werk: dat ik daar kan blijven staan. Niet omdat ik boven de haat sta. Maar omdat ik ermee heb leren leven. Ik ben er thuis. Niet in destructie, maar in helderheid. In precisie.
Ik geloof niet dat haat “mooi” is. Maar ik geloof wel dat het waardigheid verdient. Want pas als ook de haat er mag zijn, kan het systeem werkelijk tot rust komen.
Niet alles hoeft opgelost. Niet alles hoeft geheeld. Sommige dingen hoeven alleen maar een plek.
En ja. Soms is haat een deugd.