“Ik ben Brabander en als er in Brabant iets aan de hand is, is er nog steeds niks aan de hand.”
Aldus Frank Lammers in zijn aflevering van Verborgen Verleden, maart 2025.
Als echte Brabander raakt deze zin mij. Als ik vroeger vroeg wat er was gebeurd, kreeg ik vaak het antwoord: “Das gewist” of in het Nederlands: dat is voorbij. Maar “dat is gewist” is een betere vertaling.
Zo heb ik op jonge leeftijd mijn moeder wel eens gevraagd hoe mijn geboorte was gegaan. Dan vertelde ze dat het zwaar was omdat de bevalling vier dagen duurde. Dat het haar niet meer uitmaakte hoe ik geboren werd, als ik maar geboren werd. Vragen stellen deed ik niet meer. Het was te pijnlijk, of ze zei dat ze het niet meer wist. Niks aan de hand.
En zo heb ik geleerd om te zeggen: “Niks aan de hand.”
Maar ergens diep vanbinnen wist ik dat er wel iets aan de hand was. Het zat in de kleine dingen, de ongemakkelijke stiltes, de geforceerde glimlachen, de snelle verandering van onderwerp zodra het te dichtbij kwam. Ik had het niet alleen geleerd om te zeggen, ik had het ook geleerd om te voelen—of beter gezegd, niet te voelen.
Toen ik ging verhuizen naar Amsterdam en een nieuwe huisarts kreeg. Ik kon zelf beslissen over mijn gezondheid zonder bang te zijn vragen te stellen. Dus ik vroeg haar of ze inzage had in het dossier van mijn geboorte. Ze vroeg het op.
Ik schrok van wat ik las. Ik had geen hartslag en ben gereanimeerd. Ik werd in de couveuse gelegd. Kleine details gingen opvallen in dit dossier. De eerste dag huilde ik veel, de dagen daarop was ik stil, een rustige baby die niet huilde. Twee dagen na mijn geboorte las ik voor het eerst mijn naam in het dossier. Dit was mijn welkom.
Het was een patroon dat zich niet alleen bij mijn moeder voordeed, maar door de hele familie heen liep. Generaties lang was er pijn geweest, verdriet dat te groot was om vast te houden, en dus werd het losgelaten zonder het ooit echt een plek te geven. “Das gewist.”
Maar waar blijft die pijn als niemand haar draagt? Ze sijpelt door de kieren van de tijd en nestelt zich in de lichamen en zielen van degenen die volgen. Onbewust, onuitgesproken, maar altijd aanwezig. Ik merkte het in mijn eigen leven. In de momenten waarop ik het gevoel had dat ik verdween in gezelschap. In de drang om altijd sterk te zijn, nooit een last te willen zijn. In de onverklaarbare angst die me vaak bekroop, alsof ik nog steeds die baby was die huilde en vervolgens stil werd.
Toen ik ouder werd, begon ik me af te vragen: wat als ik niet langer zei dat er niks aan de hand was? Wat als ik het wel benoemde? Wat als ik voelde wat er te voelen viel, hoe ongemakkelijk en pijnlijk dat ook was? Krijg ik dan een welkom? Mag ik er dan zijn? Of zou het juist betekenen dat ik eindelijk sterk genoeg was om te dragen wat generaties voor mij hebben geprobeerd te wissen?
Op het laatst zei ze. “Het is goed gekomen, Niks aan de hand.” Maar in haar ogen zag ik de waarheid. Het was nooit gewist, alleen verstopt. En misschien, heel misschien, was het aan mij om het terug te halen. Niet om in het verdriet te blijven hangen, maar om het eindelijk een plek te geven. Zodat het niet langer in de schaduw hoefde te leven, maar gezien en erkend kon worden. Zodat de volgende generatie niet meer hoefde te zeggen: “Niks aan de hand.”
Want er was wel iets aan de hand. En dat mag er zijn.
In voorbereiding van de workshop familieopstelling vanuit de vrouwenlijn. Kom ik het volgende gedicht tegen van Ingrid Jonkers:
Ek herhaal jou
sonder begin of einde
herhaal ek jou liggaam.
Die dag het ’n smal skadu
en die nag geel kruise.
Die landskap is sonder aansien
en die mense ’n ry kerse
terwyl ek jou herhaal.
Met my borste
wat die holtes van jou hande namaak.
Ingrid Jonkers (Zuid-Afrika, 1933-1965) Uit ik herhaal je (Gerrit Komrij vertaling gedichten in Nederlands en Henk van Woerde korte biografie)
In bovenstaand boek wordt het gedicht ‘Ek herhaal je’ als volgt verklaart door Henk van Woerde:
“Ingrid Jonkers herhaalt ons telkens weer. Een herhaling die eigenlijk een omhelzing is, een vingerwijzing naar het pad dat naar persoonlijke oprechtheid voert. Ach, het zijn grote woorden, maar wie het gedicht ‘Ek herhaal jou’ uit 1959 herleest ontsnapt niet aan de indruk dat oprechte intimiteit en koestering voor haar uiteindelijk de hoofdzaak is”
Ik kan wel aan deze indruk ontsnappen. Ik lees, en dat raakt me, de kracht liefde en intimiteiten uit de vrouwenlijn. De schaduw en kruisen de kracht van pijn en verdriet. De liefde van een moeder zonder enig aanzien. Ek herhaal jou omdat ik in de vrouwenlijn voort leef. Ik ervaar dit gedicht als een ode aan de moeder. Ja het zijn ook grote woorden.
Tijdens mijn opleiding kreeg ik de opdracht een Genogram te maken. Zowel mijn vader en mijn moeder komen voort uit Brabantse, Rooms Katholieken arme arbeiders en boerengezinnen. Hard werken en veel kinderen. Aan mijn vaders kant zie je dan ook grote kindersterfte.
De plek van de vrouw in de kerk lag ergens tussen heilige hoer, maagd en moeder. Wat veel verwarring bracht. Alle aandacht was gericht op man en gezin. Wat ik hieruit heb meegenomen dat ik sterk moet zijn. Trauma’s, verlies en rouw daar sprak je niet over je ging door. Je moest sterk zijn. In de tijd dat mijn moeder opgroeide had je het liedje van Louis Davids: “Als je voor een dubbeltje geboren bent….wordt je nooit een kwartje (1953)”. Het was niet alleen een liedje maar ook een overtuiging. En met deze overtuiging wordt ik nog regelmatig geconfronteerd. Armoede, trauma’s verlies en rouw hebben sporen achtergelaten ook in mijn leven: “De dag een smalle schaduw, de nacht een geel kruis”.
Moeder ik herhaal je. Ik mis je. Ik zie nu wat ik niet zag.
Wat zie jij wat je niet zag. Samen met moeders en dochters kijken naar je vrouwenlijn. Doe je mee? Er is nog plek op 30 september. Vind je een groep spannend? Maak een afspraak voor een gratis kennismakingsgesprek. Ik help je graag de eerste stap te zetten.