Zo eens in de zoveel tijd overvalt het me: de drang om op te ruimen. Niet omdat ik zo dol ben op Marie Kondo-taferelen, maar omdat mijn hoofd vol zit. En als mijn hoofd vol zit, moet mijn huis leger. Dus dwing ik mezelf: weg met spullen die ik al jaren met me meesleep. Of in elk geval… een poging tot.
Deze week stuitte ik op een klein glazen potje. Niet groter dan een koffiekopje, maar gevuld met betekenis. Er zaten veertjes in. Licht, fragiel, en bijna vergeten. Ik kreeg ze op de laatste dag van de opleiding Ambacht van het hart, van mijn studiemaatje. Een afscheidscadeautje. Of beter gezegd: een herinnering in pluisvorm.
Ik stopte ze destijds in het potje alsof ik niet alleen de veertjes, maar ook de lieve woorden erbij wilde bewaren. Alsof ik hoopte dat hun betekenis niet zou vervliegen als ik ze maar goed afsluit.
En nu ik het potje weer in mijn handen had, hoorde ik die woorden opnieuw:
“Ze kan zichzelf klein maken om zich aan te passen. Maar als ze groter wordt, past het niet meer. Lukt het haar toch om zich weer kleiner te maken, dan valt ze in een zee van haar eigen tranen.”
Ik voelde hoe raak het nog steeds is.
“Er was een tijd dat ik mijzelf kleiner maakte om in een ruimte te passen die eigenlijk niet voor mij bedoeld was. En met mij werd ook mijn veerkracht kleiner – alsof het anders te veel, te groot, te luid zou zijn.”
Tot ik viel. In stilte. In mezelf. In eenzaamheid die zo vertrouwd werd dat ik vergat dat er ook iets anders bestond. En ik niet met woorden kon uitreiken.
Toen heb ik een veer getekend. Geen woorden meer. Een vorm. Een uitreiking zonder uitleg. Die veer werd mijn muze. Mijn symbool. Ze staat nu op mijn huid, in mijn logo, op mijn pad.
Die veer herinnert me eraan dat veerkracht niet altijd groots begint. Soms is het een pluisje. Een idee. Een verlangen dat je bijna niet durft te voelen. Maar ze is er. Altijd al geweest.
Ik dacht altijd dat mijn veerkracht klein was. Breekbaar. Iets om voorzichtig mee te zijn, om te beschermen tegen de buitenwereld.
Maar inmiddels weet ik: mijn veerkracht wás niet klein. Ik héb haar klein gemaakt. Ingepakt.
Want dat paste beter. Bij wat anderen aankonden. Bij wat ik dacht dat de wereld van mij vroeg.
Die glazen bol – dat potje vol veertjes – werd een soort vitrine. Alsof ik dacht: als ik haar klein hou, blijft ze veilig.
Maar veerkracht wil niet opgesloten. Ze wil ademen. Bewegen. Ruimte innemen.
En nu? Nu kijk ik naar dat potje en voel ik dankbaarheid. Voor de veertjes. Voor de woorden. Voor mijn studiemaatje. En voor het besef dat veerkracht niet verdwijnt als je het loslaat. Integendeel. Soms moet je juist opruimen om weer ruimte te maken voor wie je geworden bent.